Op 16 januari 1611 staan de ijverige zusters van het Klooster volgens hun gewoonte vroeg op om het Klein Officie te bidden. Echter, wanneer zij het koor naderen, dan horen zij van als van verre een melodieuze muziek. Zij haasten zich daarop en zien met immense verbazing heel het koor omgeven door een hemels licht, en zij horen daar de weergalmende stemmen van Engelen, begeleid door een hemelse muziek, op een zachte en bekoorlijke melodie het ‘Salve Sancta Parens’ aanheffen.
Het beeld was afgemaakt door de Engelen! Van het gezicht gingen intense stralen van licht uit die zich verspreidden in het gehele koor en in de kerk. Beetje bij beetje verloren de stralen aan intensiteit, en de zusters konden naderen en van dichtbij het door God voor Zijn Klooster en voor de mensheid teweeggebrachte wonder van de voltooiing van het heilige en vererenswaardige beeld zien.
Omgeven door een aureool van schitterend licht was de gelaatsuitdrukking van het beeld niet streng, maar majestueus, sereen, zacht, beminnelijk, aantrekkelijk alsof het al haar dochters uitnodigde vertrouwelijk te naderen tot hun hemelse Moeder om van haar een moederlijke omhelzing van dankbetuiging en welkom te ontvangen. Het Kindje Jezus was een meesterstuk. Het drukte liefde en zachtheid uit voor de door Zijn Hart zozeer beminde en voor Zijn Moeder zo dierbare bruiden. (…)
Geheel vervuld van overgrote liefde voor Jezus en Zijn Moeder reciteerden de zusters het Klein Officie met een verdubbelde ijver. Op het vaste tijdstip kwam de beeldhouwer, Francisco del Castillo, bij het Klooster aan om op zijn grote werk de laatste laag kleur aan te brengen, en had daartoe de meest kostbare kleuren, die hij had kunnen vinden, meegebracht.
Moeder Mariana en de zusters die het Klooster mede hadden gesticht, besloten hem binnen het koor te laten gaan om het beeld na te zien, zonder iets te zeggen over wat er was voorgevallen. Aangekomen in het koor, geheel en al ontsteld, keek hij naar het beeld en riep met grote aandoening uit: “Zusters, wat is er gebeurd? Dit schitterende beeld is niet mijn werk! Ik kan niet omschrijven wat er in mijn hart omgaat! Het is een engelachtig werk, want een dergelijk werk zou op deze aarde door geen enkele hand van klei gemaakt kunnen worden! Geen enkele beeldhouwer, hoe handig hij ook zou zijn, zou een dergelijke perfectie en unieke schoonheid kunnen nabootsen”. Hij viel daarop neer aan de voet van het heilige beeld, het hart overweldigd door gevoelens van geloof en vroomheid, en een stortvloed van tranen welde op uit zijn ogen. Hij stond op en vroeg om een papier en een veer om een schriftelijk getuigenis af te leggen, waarin hij onder ede bevestigde dat dit beeld niet zijn werk was, maar dat van de Engelen. In dit geschrift verklaarde hij dat hij het beeld anders had aangetroffen dan dat hij het zes dagen tevoren had achtergelaten in het koor van het Klooster.
De bisschop, op de hoogte gebracht van het mirakel, kwam onmiddellijk naar het Klooster toe om in eigen persoon het wonder van de afwerking van het beeld te bezichtigen, en, nadat hij deze buitengewone gebeurtenis in ogenschouw had genomen, nodigde hij Moeder Mariana uit in de biechtstoel om te weten te komen wat er nu precies gebeurd was. “Uwe Excellentie,” zei Moeder Mariana, “tijdens het middaggebed van de 15e heeft Onze Heer mij voorzegd dat ik gedurende de vroege uren van de volgende ochtend getuige zou zijn van Zijn barmhartigheid jegens het Klooster en de mensheid. Hij vroeg me deze genade, die ik zou ontvangen, voor te bereiden door penitentie en nachtelijke gebeden. Toen ik om middernacht mijn kruisweg had beëindigd, ben ik het koor binnengegaan. Terwijl ik mijn gebruikelijk gebed deed, zag ik het koor en de kerk verlicht worden door een hemels licht. Mijn geest ging geheel op in de onmetelijkheid van God, en de goddelijke liefde deed mijn klein hart zwellen. Het tabernakel opende zich en ik zag dat in de Hostie zich de Vader, de Zoon en de H. Geest bevonden. En ik zag het sublieme Mysterie van de Menswording van het goddelijk Woord zich voltrekken in de zeer zuivere schoot van de allerzaligste Maagd. Toen begreep ik de oneindige liefde van de drie goddelijke Personen voor de Maagd Maria, voor Onze Lieve Vrouw, die daar tegenwoordig was, zo prachtig, zo wonderbaarlijk en zo aantrekkelijk.
De negen koren van de Engelen zongen lofzangen en brachten hulde aan hun Koningin en Meesteres. De H. Drie-eenheid betuigde Zijn welbehagen in dit heilig en wonderlijk Schepsel, vrij van alle smet en de erfzonde. Op een gebaar van de H. Drie-eenheid presenteerden de Aartsengelen Michaël, Gabriël en Rafaël zich voor de troon van de goddelijke Majesteit, bereid en gereed om welke verheven missie dan ook uit te voeren. Ik heb niet begrepen welke opdracht ze kregen, maar ik zag dat ze, nadat ze zich diep hadden neergebogen, tot de troon van de Koningin van de Hemel toetraden. De H. Michaël groette haar eerbiedig: “Zeer heilige Maria, Dochter van God de Vader”. De H. Gabriël zei: “Zeer heilige Maria, Moeder van God de Zoon”. De H. Rafaël zei: “Zeer heilige Maria, zeer zuivere Bruid van God de H. Geest”. Daarna verenigden zij zich met de hemelingen en samen hieven zij aan: “Zeer heilige Maria, Tempel en Heiligdom van de H. Drie-eenheid.” In één oogwenk, sneller dan een bliksemschicht, bevond dit verheven drietal zich in het koor waar men het beeld afmaakte en met een goddelijk luister verlichtte. Mijn Serafijnse Vader (opm. red.: de H. Franciscus van Assisi) is ook verschenen. Uit zijn gewonde handen (de stigmata) kwamen hemelse stralen die, zonder mijn ogen te verblinden, tot in mijn hart doordrongen en het vervoerden naar de hemelse sferen. Vergezeld door de drie aartsengelen, de H. Michaël, de H. Gabriël en de H. Rafaël en gevolgd door hemelingen, naderde hij tot het beeld dat bijna voltooid was door Meneer Francisco del Castillo, en, in een oogwenk, veranderden zij het. Ik was niet in staat te zien hoe deze ogenblikkelijke transformatie tot stand kwam, maar zij hebben het zeer mooi achtergelaten, zoals Uwe Excellentie het heeft kunnen zien.
Daarop pakte mijn Serafijnse Vader het witte touw dat hij om zijn taille droeg en, terwijl hij het om de taille van het heilig beeld wikkelde, zei hij met liefde en eerbied: “Mijn Vrouwe, ik beveel in uw moederlijke liefde aan mijn zonen en dochters van de drie Ordes die ik heb gesticht en die hun aardse bedevaart voortzetten. Vandaag beveel ik u voor alle tijden dit Klooster aan, dat onder mijn bescherming is gesticht. Er zullen moeilijke tijden komen van dorheid en vurige geestelijke honger, terwijl mijn zonen zich voor een langere periode van het Klooster zullen terugtrekken. Tijdens hun afwezigheid verzoek ik u om in die ongelukkige tijden het serafijnse leven te zijn voor mijn dochters die in dit klooster zullen leven. Er zullen onwettelijke dochters zijn, dat is waar, maar zij zullen slechts schijnbaar gelukkig zijn, omdat zij diepgaand in deugd zullen tekortschieten. Zij zullen toegesneden instrumenten zijn om mijn ware dochters bij te schaven en te verfijnen. Voor dezen geef ik mijn zegen en vraag ik Uw hulp. Maar voor de anderen uiteindelijke gerechtigheid!
Mijn Serafijnse Vader heeft aldus zijn koord om het heilig beeld gelaten en is gegaan. Tegelijkertijd was het beeld geheel en al verlicht, alsof het door de zon zelf was verzwolgen. De H. Drie-eenheid bekeek het met tevredenheid en de Engelen zongen het ‘Salve Sancte Parens’. In deze grote gelukzaligheid is de Koningin van de Engelen het beeld genaderd en is erin binnen gegaan, net zoals stralen van de zon mooie kristallen doordringen. Op dit moment is het beeld gaan leven en heeft met hemelse stem het ‘Magnificat’ gezongen. Dat alles is gebeurd om 3 uur ’s ochtends”.
De wijding van het beeld
Ter voorbereiding van de wijding van het beeld beval de bisschop aan de zusters een noveen te houden en hij zegende het beeld onder de naam van “Maria van Welslagen van Maria-Lichtmis”. Om 9 uur ’s ochtends droeg Pater Juan van de Moeder Gods de H. Mis op in de kerk van het Klooster, in aanwezigheid van de bisschop, alle zusters van de Ontvangenis, het kapittel van de
kathedraal en een groot publiek uit alle klassen van de samenleving, die de kerk vulden.
Aan het einde van de Mis ving de wijding van het beeld aan, dat naar het hoofdaltaar werd vervoerd evenals de kromstaf, de kroon, de gouden speld, de kostbare kledij, twee lange zijden banden en een zijden, met zilverdraad geborduurde cape. Buiten deze schatten waren er nog een kostbare parelketting en drie gouden ringen: één met een kostbare smaragd, de tweede met een diamant, de derde gezet met een robijn in de vorm van een kleine koninklijke kroon. Ze werden voor deze gelegenheid in een omhulsel gedaan met daarop met smaragden versierde gegraveerde letters: “Ik ben de Zeer Heilige Maria van Welslagen, 2 februari 1611”.
Na de redevoeringen die volgden, ving de bisschop de processie door de kloostergangen aan, voorafgegaan door een enorm kruis en gevolgd door de geestelijkheid, de religieuzen en de gelovigen, die ieder een brandende kaars droegen. De processie eindigde in het koor, met vlaggen versierd voor het feest, en het beeld werd door de monniken in de nis gezet. De bisschop zegende het beeld met de heilige Oliën, zoals dat bij kathedralen en heiligdommen gebeurt. Na het lied Salve Regina, gevolgd door de litanie en het Salve Sante Parens, plaatste de bisschop, met tranen in de ogen en met toegenegen eerbied, de kroon op het hoofd van het beeld, zeggende: “Senora, ik vertrouw u de Kerk toe”. Daarop plaatste hij de kromstaf in haar rechterhand, zeggende: “Senora, ik vertrouw u het bestuur van dit Klooster en van mijn kudde in het algemeen toe.” Tot slot plaatste hij de sleutels in dezelfde hand die de kromstaf vasthield, zeggende: “Senora en mijn Moeder, ik vertrouw u mijn ziel toe. Open mij de deuren van de Hemel, want de tijd die me rest in dit leven is heel kort. Bescherm dit tabernakel en de kloosters van u zonen en dochters met zorg en genegenheid. Verdedig hen altijd en bewaar ze in de religieuze geest die de bruiden van uw Zeer Heilige Zoon zou moeten kenmerken”.
Wordt vervolgd