De ouders van Maximiliaan Kolbe heetten Julius Kolbe en Maria Dabrowska, dochter van een wever. De vrome moeder wenste als kind al in een klooster in te treden, maar de enkele kloosters die er in die tijd nog bestonden waren rijk en niet van plan een arm meisje op te nemen. Daarop bad Maria dat God haar een man zou schenken die niet vloekte, geen alcohol gebruikte en zijn vertier niet zou zoeken in een café. God verhoorde haar en zij trouwde met Julius, een wever en een man naar haar hart. Beiden waren zij vurig katholiek en lid van de Derde Orde van de Franciscanen.
In 1892 werd hun eerste kind, Frans, geboren en dan in 1894 Raymond, onze pater Maximiliaan. Het arme gezin verhuisde van een kamer naar een huisje en opende een winkeltje. Twee jaar nadien werd de derde zoon Joseph geboren en daarna nog twee jongentjes, die echter vroeg gestorven zijn. Na enkele jaren werd moeder Kolbe verloskundige van het dorp.
Raymond had van nature een levendig, onstuimig temperament, geneigd tot plotseling opkomende reacties en koppigheid en hij was af en toe wat trots. Ongetwijfeld heeft hij hard moeten vechten om zichzelf de baas te worden en zijn karakter onder controle te krijgen. In zijn later leven viel hij immers op door zijn buitengewoon zachte, milde, vaderlijke houding. De strenge opvoeding die hij thuis kreeg zal hierbij zeker geholpen hebben. Zijn moeder getuigde dat hij de gehoorzaamste van de drie was en gewillig straffen accepteerde.
Toen zij hem op een keer toesprak: ”Jongen, ik weet niet wat er van jou terecht moet komen als jij niet beter oppast” heeft dit zo’n indruk op Raymond gemaakt dat hij geheel van gedrag veranderde. Hij bad veel, stil teruggetrokken bij een klein altaartje in huis. Ook ging hij vaak naar de kerk om bij het Mariaaltaar te bidden. Zijn moeder bemerkte zijn ingetogenheid, zijn ernst en zijn tranen als hij bad. Zij ondervroeg hem daarop en na een aanvankelijk stilzwijgen vertelde Raymond dan toch aan zijn moeder dat hij vaak aan de heilige Maagd gevraagd had wat er dan toch van hem terecht zou komen. Toen hij dan op een keer in de kerk was verscheen de heilige Maagd hem met twee kransen in de handen: een witte en een rode. Zij keek Raymond lief aan en vroeg of hij die twee kransen wilde hebben. De witte betekende dat hij zou volharden in de reinheid, de rode dat hij als martelaar zou sterven. Hij heeft toen geantwoord dat hij ze allebei wel wilde hebben, waarop Maria hem nogmaals lief aankeek en verdween. Vanaf toen nam Raymond zich voor steeds braver te worden.
De ouders hadden hun oudste zoon echter aan God aangeboden en lieten hem studeren voor priester. Raymond moest thuisblijven om te helpen en later het werk van zijn vader overnemen. Er was niet genoeg geld om beide zonen te laten studeren. Raymond gehoorzaamde aan zijn ouders in alle edelmoedigheid en eenvoud en hielp graag in het huishouden.
Door een ‘toevallige’ samenloop van omstandigheden ontdekte de plaatselijke apotheker dat Raymond begaafd was, zeer ijverig en bijdehand. Hij bood aan hem les te geven en aan het eind van het schooljaar slaagde Raymond glansrijk voor een toelatingsexamen voor de handelsschool en kwam in dezelfde klas als zijn oudere broer.