Hier volgt het relaas van Catharina Labouré, de zuster van de Congregatie van de Dochters van Liefde die de verschijningen van O.L. Vrouw heeft gehad in de Rue du Bac te Parijs en die als instrument in de handen van de Onbevlekte meewerkte aan het doen slaan en verspreiden van de Wonderdadige Medaille en de bijbehorende boodschap.
Catharina was een dochter van een welgestelde boer en een onderwijzeres te Fain-les-Moutiers in Frankrijk, en werd als negende kind geboren op 2 mei 1806. Haar vader was een oud-seminarist, stug van aard en zwijgzaam, welke trekken in Catharina terug te vinden waren. Het dorpje Fain had geen vaste priester en enkel op zondag was er een H. Mis; godsdienstonderricht was er dus niet. De diepgelovige moeder leerde echter Catharina de goede God kennen en liefhebben. Zij stierf toen Catharina 9 jaar oud was. In het gemis van haar moeder nam zij haar toevlucht tot haar hemelse Moeder: een dienstbode betrapte haar, staand op een stoel, om een Mariabeeldje te kussen.
Catherina zou in haar jeugd niet anders heten dan Zoé, doordat zij geboren was op de feestdag van die heilige. Zij groeide op bij haar ouders op de boerderij, waarnaast een kolossale duiventoren stond, waar zeven- tot achthonderd duiven voortdurend in- en uitvlogen. Deze diertjes waren de lievelingen van Catharina.
Vooral met haar twee jaar jongere zus Tonine ging zij zeer vertrouwelijk om en van haar weten we dan ook veel over het leven van Catherina. Na de dood van haar moeder plaatste haar vader haar en Tonine bij een tante, waar ze twee jaar bleven. Toen hun oudere zus het klooster in ging, haalde hun vader ze terug naar huis om mee te helpen in de huishouding, wat de twee zusjes heel goed afging, flink als ze waren.
Al spoedig na haar Eerste Communie, die zij op 10-jarige leeftijd deed, voelde Catharina de drang naar het klooster te gaan. Ook werd haar godsvrucht tot de H. Maagd vuriger, en toen ze veertien jaar was, begon ze te vasten op de vrijdag en de zaterdag. Gaandeweg werd ze steeds zwijgzamer en werkte en leefde als verbleef zij in een andere wereld; het was echter de tegenwoordigheid van God waarin zij verkeerde. Zij werkte daardoor nauwkeuriger en beter dan anderen, zij bad godvruchtiger en stichtte iedereen door haar gedrag en was een voorbeeld voor leeftijdgenootjes. Daardoor meenden ook niet weinig boeren dat dit gezonde en werkzame meisje een goede partij zou zijn voor hun zoon. Tot driemaal toe werd zij gevraagd, maar telkens weigerde zij.
Elke ochtend ging zij voor dag en dauw naar de Mis en communiceerde zo vaak als het mogelijk was. De zusters van de H. Vincentius, de Dochters van Liefde, die daar een gasthuis hadden, getuigden dat Catharina bad als een engel, zo devoot en ingetogen. Haar dankzegging duurde vervolgens de hele dag door, niet door bijzondere dingen, maar door haar gewone dagelijkse werk zo goed mogelijk te verrichten.
Toen Catharina 22 jaar was, gaf zij aan haar vader haar vurig verlangen te kennen om naar het klooster te gaan. De vader was onaangenaam verrast en weigerde. Catharina kon haar leed hierover niet verbergen ondanks haar inspanning en haar vader voelde zich daardoor ongelukkig. Om haar van gedachten te doen veranderen stuurde hij Catharina naar Parijs, waar haar broer Charles een café had, om daar te helpen. Een herberg dus in plaats van een klooster … men kan zich voorstellen hoe zij hier heeft geleden onder de lichtzinnige praat van de werklui.
Zij verrichtte haar werk echter nauwgezet, maar haar broer, die ook wel zag dat ze daar niet op haar plaats was, liet haar na een jaar vertrekken naar haar schoonzus, die één van de deftigste pensionaten van het land had. Hier echter maakte Catharina kennis met de geniepigheid en de geraffineerde schijnbeleefdheid van adellijke dames, die voor de boerendochter hun neus ophaalden. In haar vrije tijd leerde Catharina wat lezen en schrijven, want dat had zij als enige van de kinderen niet meegekregen thuis.
Niet ver van haar nieuwe verblijf stond ook een huis van de zusters van de Dochters van Liefde. In deze congregatie was de oudste zus van Catharina ingetreden. Met één van de zusters ging Catharina de armen en de ongelukkigen bezoeken. De schoonzus van Catharina slaagde erin haar vader te overtuigen en eindelijk gaf hij dan toch toestemming dat zijn dochter het klooster in mocht, al betaalde hij geen cent voor haar bruidsschat. Gelukkig hielp Catharina’s schoonzus hierbij en zo begon Catharina aan het postulaat en daarna het noviciaat. Zij bleef onopvallend; slechts een enkeling wist iets af van de innerlijke gloed die haar verteerde, haar buitengewone nederigheid en volgzaamheid. Zij leefde bijna niet meer op deze aarde. Uit haar geschriften blijkt, dat zij dagelijks O.L. Heer zag in het Sacrament van Zijn liefde. Niemand bemerkte echter iets van deze visioenen. Ook zag zij wel eens het hart van de H. Vincentius en kreeg daarbij openbaringen. Zo voorspelde zij, dat de beide congregaties door de H. Vincentius gesticht, de Lazaristen en de Dochters van Liefde, gespaard zouden blijven bij toekomstige onlusten. Haar biechtvader, aan wie zij dit openbaarde, de Eerwaarde Heer Aladel, wees alles echter af, zei haar het uit haar hoofd te zetten en zich toe te leggen op de oefeningen van het noviciaat. Wat Catharina ook deed, zonder enige tegenspraak.
De Dochters van Liefde hadden een grote verering voor de Onbevlekte Ontvangenis en baden een speciaal schietgebedje na elk tientje. De kerkelijke overheid meent, dat dit de reden is dat de Moeder Gods voor het eerst haar Onbevlekte Ontvangenis bekend heeft gemaakt door een novice van juist deze congregatie.
Bij gelegenheid van een conferentie van een medezuster ontvangt Catharina een stukje van het koorhemd van de H. Vincentius. Zij roept hem op de vooravond van zijn feest, op 18 juli 1830, vurig aan voor haar de genade te verkrijgen de H. Maagd te mogen aanschouwen, eenvoudig en kinderlijk als zij is.
Om half twaalf ’s nachts wordt zuster Catharina wakker en hoort duidelijk tot driemaal toe roepen: “Zuster Labouré!” Ze opent het bedgordijn en ziet een kind van vier of vijf jaar, in het wit gekleed, dat haar zegt: “Kom mee naar de kapel, de H. Maagd wacht u daar”. Catharina is echter bang de andere zusters van de slaapzaal wakker te maken, maar nog voor ze haar zorg uit, spreekt het kind al: “Wees niet bang, allen slapen, ik wacht op u”. Ze kleedt zich nu haastig aan en volgt het kind, dat aan haar linkerzijde blijft en zuivere, klare lichtstralen verspreidt. Ze is verwonderd dat in de gangen de lampen branden, en nog meer wanneer ze bemerkt dat de gesloten deur van de kapel vanzelf opengaat, ofschoon het kind deze nauwelijks heeft aangeraakt. Ook in de kapel zijn alle lampen en kaarsen aan als in de nachtmis met Kerstmis, maar de H. Maagd is er niet.
Het kind brengt haar naar het priesterkoor, waar het terzijde gaat staan, terwijl de zuster neerknielt. Na een half uur wachten zegt het kind opeens: “Daar is de H. Maagd, daar is ze”. En ja, aan de epistelzijde, plechtig en waardig, daalt Maria neer, knielt voor het Allerheiligste en zet zich aan de andere zijde in de stoel van de geestelijk leider van het convent. Nog aarzelt de zuster: is het wel de H. Maagd? Nogmaals herhaalt het kind: “Daar is de H. Maagd”, maar nu niet meer met de stem van een kind, maar met de kracht en het gezag van een man. Nu is alle twijfel verdwenen. “Met één sprong,” zo verhaalt de zienster later, “was ik bij haar neergeknield aan de voet van het altaar, mijn handen op de knieën van de H. Maagd. Dat was het heerlijkste ogenblik van mijn leven en het is me onmogelijk te zeggen wat ik toen voelde. De H. Maagd legde me uit hoe ik moest handelen in mijn moeilijkheden en met de linkerhand wees ze naar het altaar, hoe ik daar mijn hart moest uitstorten en alle troost zou ontvangen”.
Twee uur lang heeft de H. Maagd daar toen met zuster Catharina gesproken; ernstig, soms met tranen in de ogen, over de rampen, die Frankrijk zouden treffen in 1870; over de twee communiteiten, door de H. Vincentius gesticht, die haar zo na aan het hart lagen; en hoe Catharina zich moest gedragen tegenover haar biechtvader. Daarna voegde de H. Maagd eraan toe: “Mijn kind, God wil u met een zending belasten. U zult er veel om te lijden hebben, maar door de gedachte dat u het doet voor de glorie van God, zult u alle moeilijkheden overwinnen. Men zal u tegenspreken, maar vrees niet, want de genade is met u. Vertel alles, wat met u gebeurt, nederig en vol vertrouwen aan degene, die met uw zielzorg belast is …”.
Maria ging heen, zoals ze gekomen was. ‘Als iets dat uitdoofde’ verdween ze in de richting van de gaanderij. Toen zuster Catharina zich omkeerde zag zij alleen nog het kind daar staan, dat haar zei: “Ze is vertrokken”. Langs dezelfde, nog steeds verlichte, gangen bracht het kind haar weer naar de slaapzaal terug. Catharina zei later dat zij meende dat het kind haar engelbewaarder in zichtbare gestalte was, omdat zij hem vaak had gevraagd de gunst van Maria te zien voor haar te verkrijgen.
Catharina wist nu dat zij met een zending zou worden belast en de H. Maagd dus terug zou zien. Dat gebeurde 27 november ’s avonds rond half zes. Catharina hoorde tijdens de stilte van de meditatie een geruis, dat afkomstig bleek te zijn van de kleding van de H. Maagd, die haar verscheen. In de handen had zij een kleine bol en zij stond op een grote halve bol. Haar vingers waren overdekt met allerlei soorten edelstenen in verschillende grootte waaruit stralen schoten die breder werden aan de onderkant en de gehele benedenkant van de verschijning vulden zodat haar voeten niet meer zichtbaar waren.
De H. Maagd keek Catharina aan, die een innerlijke stem hoorde: “De bol die gij ziet stelt de hele wereld voor, Frankrijk in het bijzonder, en ook iedereen afzonderlijk”. Daarop werd de schittering van de stralen prachtig en de stem vervolgde: “Dit is het symbool van de genaden die ik uitstort over hen die mij er om vragen”.
Maria deed Catharina inzien hoe aangenaam het haar is, wanneer wij tot haar bidden, hoe edelmoedig zij is jegens allen die haar vragen, hoeveel genaden zij verleent aan hen die haar er om smeken en hoe blij zij is, te kunnen geven. Toen vormde zich een ovale omlijsting rond de H. Maagd, met aan de bovenkant deze woorden in goud: “O Maria, zonder zonde ontvangen, bid voor ons, die onze toevlucht tot u nemen”.
Catharina hoorde een stem die zei: “Laat een medaille slaan naar dit model; allen die ze dragen, zullen grote genaden ontvangen, vooral als zij ze om de hals dragen; voor hen die ze met vertrouwen dragen zullen de genaden overvloedig zijn”. Uit sommige edelstenen kwam echter geen enkele straal. Catharina verneemt: “Deze stenen die in de schaduw blijven stellen de genaden voor die men vergeet mij te vragen”. Opeens draaide de voorstelling zich om en zag Catharina de keerzijde van de medaille: de letter M, waarboven een kruis en daaronder de Harten van Jezus en Maria: het eerste met doornen gekroond, het tweede met een zwaard doorstoken; het geheel omgeven met twaalf sterren. Toen Catharina zich afvroeg, of er nog iets aan moest worden toegevoegd, sprak een inwendige stem: “De ‘M’ en de twee Harten zeggen genoeg, Maria, Jezus … twee smarten verenigd voor onze verlossing”.
De zending die de H. Maagd aan Catharina toevertrouwde, bestond uit drie punten:
- De medaille laten slaan.
- Deze overal verspreiden.
- Grote genaden beloven aan allen die de medaille met vertrouwen zouden dragen.
Verder legde de H. Maagd aan Catharina het stilzwijgen op, dat zij met heldhaftige trouw heeft bewaard. Alleen met haar biechtvader mocht zij erover spreken. Pas acht maanden voor haar dood onthief de H. Maagd haar van dit bevel ten opzichte van haar Overste, die net als iedereen nooit iets bijzonders aan zuster Catharina had opgemerkt.
De biechtvader van Catharina zag bij de oproer die in Parijs plaatsvond eind juli 1830, dat de voorspelling van Catharina in vervulling ging. Rebellen vernielden kloosters, maar de huizen van de Lazaristen en de Dochters van Liefde bleven gespaard. Hij kon haar echter nog steeds niet geloven en toen Catharina hem tijdens de Biecht sprak over de verschijningen zei hij haar kortaf dat alles uit haar hoofd te zetten, omdat het verbeelding was.
Maria verscheen echter een derde keer in december en beklaagde zich dat aan haar verlangen niet werd voldaan. De E.H. Aladel was echter nog korter en bitser, zodat Catharina zelfs bevreesd werd hem erover te spreken. Tot driemaal toe moest zij echter nog het verzoek van Maria om de medaille te laten slaan aan hem gaan zeggen. De biechtvader heeft toen zelfs een keer het schuifje voor haar gezicht dichtgesmakt, wat door de andere zusters gehoord werd. Catharina leed, vooral omdat zij niet gedaan kon krijgen wat Maria verlangde.
Na een vol jaar van verzet kreeg de E.H. Aladel gewetensangsten, temeer daar op Catharina’s gedrag niets aan te merken was. Hij ging dan met het verhaal naar zijn bisschop, Mgr. de Quelen, die niets tegen had op het slaan van de medaille en zelfs graag het eerste exemplaar wilde ontvangen.
Zo werden eind juni 1832 de eerste medailles geleverd; de E.H. Aladel bracht direct een exemplaar naar zijn bisschop en naar de zusters.
Toen de bisschop de eerste medaille had ontvangen, wachtte hij niet lang om door de voorspraak van O.L. Vrouw een bijzondere gunst af te smeken, de bekering namelijk van een diep gevallen bisschop, die door zijn verdorven geschriften en zijn slecht voorbeeld al sinds lang in de kerkelijke ban was. Deze bisschop was halsstarrig en wilde zich niet bekeren, ondanks diverse smeekbeden van Mgr. de Quelen en nu lag hij op sterven.
Vol vertrouwen in de H. Maagd van de Medaille begaf Mgr. de Quelen zich nogmaals naar de afvallige bisschop. Hij werd onmiddellijk toegelaten, wat al wonderlijk was. Hij legde de medaille onder het hoofdkussen van de zieke en bleef bijna de gehele nacht bij de stervende bidden. En: de gevallene kwam tot inkeer en stierf verzoend met de Kerk. Dit was het eerste wonder door de medaille verkregen.
Met een verbijsterende snelheid greep de verspreiding van het wonderbare kleinood om zich heen. De fabrikant kon de vraag niet aan en moest collega’s inschakelen. Met miljoenen werd de medaille geslagen en dat gold alleen nog maar voor Frankrijk.
Naast het eerste wonder van bekering is het onmogelijk al de gaven en gunsten van Maria op te sommen, die door deze medaille verkregen werden. Al snel kreeg de medaille in de volksmond daarom de naam van Wonderdadige Medaille.
Eén van de allergrootste en bekendste wonderen is evenwel de bekering van de Joodse bankier Alfons Ratisbonne uit Straatsburg. In Rome ging hij op bezoek bij een vriend, die vertelde dat hij zich tot het katholieke geloof had bekeerd. De vriend gaf hem de Wonderdadige Medaille cadeau en alhoewel Alfons het bespottelijk vond, ging hij toch in op het verzoek van zijn vriend de medaille om de hals te dragen, eigenlijk meer om van het aandringen af te zijn. Toen deze vriend hem meenam naar een kerk waar hij nog zaken betreffende een uitvaart moest regelen, ging Alfons mee naar binnen.
Terwijl de jongeman verveeld door de kerk slenterde, scheen deze opeens geheel te verdwijnen voor zijn ogen; alleen in een zijkapel zag hij een vreemde lichtgloed, die hem onweerstaanbaar aantrok. In het licht zag hij toen een Vrouw, zo mooi dat hij er niet op uitgekeken raakte. Zij wenkte hem naderbij en hij knielde als bij ingeving. Opeens zag hij met grote duidelijkheid de heerlijkheid van de Katholieke Kerk en de afschuwelijkheid van zijn zondig leven. Hij voelde tegelijk verdriet en vreugde en kon alleen maar huilen. Zijn vriend trof hem daar aan en richtte hem op. Tegen een priester vertelde hij toen alles, hij bekeerde zich, werd gedoopt en later zelf priester. Hij verklaarde dat het de H. Maagd van de Medaille was, die hem verschenen was.
Terwijl de medaille over de gehele wereld verspreid werd en overal opzienbarende gunsten en wonderen van de hemel afriep, bleef zuster Catharina haar eenvoudig kloosterleven leiden in de stille verborgenheid, door niemand opgemerkt of gekend. Zij was belast met werk in de linnenkamer, de keuken en het kippenhok. Zij heeft veel vernederingen meegemaakt van de kant van zusters en van Oversten, maar zweeg en onderwierp zich, waardoor God haar bewaarde in de nederigheid en haar deugd versterkte.
Natuurlijk was er veel nieuwsgierigheid om de identiteit van de zieneres te kennen en de Aartsbisschop wilde zelfs zover gaan de betreffende zuster voor de rechtbank te doen verschijnen om alles te openbaren. De E.H. Aladel verklaarde toen, dat het geen zin zou hebben, daar de zuster zich niets of bijna niets meer kon herinneren van wat er was gebeurd. Dit buitengewone feit werd door God gewild om zijn uitverkorene voor nutteloze ondervragingen te behoeden. Toen God echter wilde dat zij over de verschijningen sprak, later met haar Overste, kon Catharina alles tot in de kleinste details beschrijven.
Catharina verzuimde nooit haar meditatie. In de kapel zat zij tot op hoge leeftijd geknield rechtop en woonde daarna de Mis aandachtig en ingetogen bij. Een jaar na het afleggen van de geloften werd zij portierster en verzorgde een afdeling oude mannen, waar een aantal stevige drinkers bij zaten. Zij moest regelmatig iemand berispen of straffen, maar uiteindelijk werd zij door hen bemind en op handen gedragen. 45 Jaar lang deed zij dit werk.
Zij diende en bad en was door en door goed, ook voor de dieren die zij verzorgde. Een hogere post die haar aangeboden werd heeft zij kunnen weigeren en graag afgestaan aan een ander, om zelf het nederige werk te kunnen blijven doen, dat door geen enkele zuster werd begeerd.
Toen zij 70 jaar was en de E.H. Aladel reeds gestorven was, was nog niet voldaan aan één van de voornaamste wensen van de H. Maagd: een beeld van O.L. Vrouw met de bol in haar handen, op de plaats van de verschijningen.
Catharina vraagt haar Overste te mogen spreken en openbaarde haar tot in detail de verschijningen en het verzoek van Maria betreffende het beeld. De Overste viel op haar knieën en vroeg Catharina vergiffenis voor haar harde behandeling, maar Catharina had enkel interesse in de belangen van de H. Maagd. De Overste handelde voortvarend en aan alle verlangens van O.L. Vrouw was na korte tijd voldaan; Catharina kon nu in alle gerustheid gaan.
Het jaar 1876 liep ten einde, “haar laatste jaar” zoals zij steeds zei. Catharina werd ziek en lag de laatste maanden door zwakheid voortdurend te bed. Zij verloor de 31e december meerdere malen het bewustzijn en werd bediend. Tegen zes uur verminderde zij sterk, zodat de communiteit zich om haar heen verzamelde voor de gebeden van de stervenden en gebeden tot O.L. Vrouw. Tegen zeven uur stierf ze als sliep ze in, zachtjes en zonder beweging.
Het nieuws dat de zuster die de verschijningen van O.L. Vrouw had gehad nu gestorven was, verspreidde zich als een lopend vuurtje door Parijs. Zonder ophouden defileerde een grote menigte voor het opgebaarde lichaam. Zij werd begraven in een grafkelder onder de kapel onder het zingen van Maria-liederen en allen waren haast in feeststemming.
In 1894 vroeg de Algemeen Overste van de Lazaristen en van de Dochters van Liefde aan Paus Leo XIII om het feest te mogen vieren van de Wonderdadige Medaille. Onmiddellijk werd dit toegestaan.
Ook het proces voor de zaligverklaring begon en op 28 mei 1933 vond dit plaats. Het graf van Catharina werd twee maanden ervoor geopend. Het lichaam bleek nog intact te zijn; de handen, die op de schoot van de H. Maagd gerust hadden, waren nog vleeskleurig, en de ogen die haar hadden aanschouwd, waren ongebroken en lichtblauw, als leefden ze nog.
27 Juli 1947 is Catharina heilig verklaard door Paus Pius XII, die haar de heilige noemde, die er van hield onbekend en ongeacht te blijven. Haar feestdag werd vastgesteld op 28 november, de dag na het feest van de Wonderdadige Medaille.
Het is dus deze Wonderdadige Medaille die de Ridder draagt als uiterlijk teken van zijn lidmaatschap bij de MI. De mens bestaat immers niet alleen uit een ziel, maar ook uit een lichaam. Zijn innerlijk leven, zijn overtuiging, moeten aan de buitenkant te zien zijn, moeten duidelijk worden door het uiterlijk leven. Daarom hebben wij uiterlijke tekenen nodig, die onze innerlijke overtuiging kenbaar maken. Zo is het ook met de sacramenten: dit zijn uiterlijke tekenen waardoor Jezus ons innerlijk genade verleent. De Wonderdadige Medaille is zo voor de Ridder het uiterlijk teken van zijn totale wegschenking aan de Onbevlekte.
O.L. Vrouw zei tijdens een verschijning dat er grote genaden verbonden zijn aan het dragen van de Wonderdadige Medaille om de hals. Proberen we de medaille op deze manier te dragen, temeer daar het een getuigenis is als anderen de medaille opmerken. De werkzaamheid van de genade door de medaille is echter niet beperkt tot het dragen ervan; denken we aan personen die de medaille bijvoorbeeld ergens verstoppen op plekken of gebouwen waar gezondigd wordt en daardoor genaden verkrijgen van de Hemel.